De liederen geven ons een beeld van wat er speelde in het dagelijks leven van toen (liefdestaferelen, moorden, feesten…), en ze leren ons meer over belangrijke historische gebeurtenissen. Om de verzameling voor het publiek open te stellen, lanceren we dit najaar een uitgebreide database van de liederen. In afwachting van de release onthullen we wekelijks een opvallend lied uit onze collectie. Deze week: “Liedeken gemaekt tot Lof van het Manneken Pis”.
Een naakt mannetje dat lustig zijn blaas ledigt als nationaal symbool. Het typeert in al zijn sublimiteit het karakteristieke surrealistische aspect van ons land. België draait immers niet om wervelend chauvinisme, een epische geschiedenis of monumentale gebouwen. De Belg wordt veeleer getypeerd door zijn dikke bolster van bescheidenheid waarin vaak onverwachts een diepere geniale kern of betekenis verscholen zit. Dit kenmerk manifesteert zich in verschillende Belgische symbolen zoals het absurde Atomium, de bizarre beeldende kunst van René Magritte of wereldbekende stripfiguren als de smurfen of Tintin. Het toppunt van de typisch Belgische combinatie tussen bizarheid en banaliteit vinden we echter het duidelijkst terug in ons eigen befaamde ‘Manneken Pis’.
Dit urinerende knaapje dat als sinds 1388 (in zijn vroegste vorm) op de hoek van de Brusselse Rue de l’Etuve en de Rue du Chêne in vol naakt ornaat staat te pronken, is al eeuwenlang het kenteken van de stad en groeide de laatste decennia in toeristische brochures uit tot hét nationaal symbool van België. Hoewel alomtegenwoordig, weet niemand echter precies welk verhaal er achter dit geheimzinnige standbeeldje schuilt. Een van de liederen uit onze volksliederendatabase toont aan hoe belangrijk en springlevend het ‘manneken’ was in het stadsleven van het negentiende eeuwse Brussel. Het illustreert ook mooi de appreciatie en de trots van de Brusselaars op hun stadssymbool.
Over de herkomst en betekenis van ‘Manneken Pis’ circuleren tientallen legendes en verhalen. Ze variëren van sprookjesachtige fabels tot religieuze verklaringen en gaan zowel over epische veldslagen als over banale gebeurtenissen. Zo komt in een groot aantal legendes voor hoe het Brusselse knaapje zich schuldig maakte aan een geval van wildplassen in de straten van onze hoofdstad. Terwijl de jongeman dezer dagen steevast een GAS-boete aan zijn been zou hebben, vertellen de verhalen hoe het ‘manneken’ tijdens zijn plasbeurt tegen het huis van een oude heks of kluizenaar prompt versteend werd en voor eeuwig tot zijn waterende lot werd veroordeeld. Naast een typering als kwajongen wordt het mannetje achter het standbeeld ook een heroïsche rol toegekend. Zo zou hij ooit een belegering van Brussel de stad hebben gered door op de lont van een verzameling door de vijand achtergelaten buskruit te plassen.
De meest voorkomende verklaring die aan de basis van ons bizarre nationale symbool zou liggen, is van (pseudo-)historische aard. Die legende gaat terug naar 1142 waarin ‘Manneken Pis’ de naam toegeschreven krijgt van Godfried III, hertog van Lotharingen. Toen zijn vader niet lang na zijn geboorte overleed, namen twee van zijn vazallen de wapens op tegen hun pasgeboren vorst. Om de moraal van de troepen op te krikken, was de jonge hertog op het slagveld aanwezig doordat zijn wieg opgehangen werd aan een nabije eik. Het leger van de boorling stond op het punt de strijd te verliezen maar werd plots verbaasd door het zicht van het kind dat rustig uit zijn wieg stond te plassen. Aangemoedigd door dit lachwekkende beeld gooiden de soldaten zich opnieuw in de strijd en behaalden de overwinning waarna ze een standbeeld ter ere van de jonge hertog oprichtten.
“Komt Borgers nu met ons Kermis; Laet ons groeten ’t Manneken Pis”. Ook de functie van het stenen mannetje als stadsfontein blijkt cruciaal geweest te zijn in het stadsleven. Vanaf de 15e eeuw speelde de fontein immers een essentiële rol in de drinkwatervoorziening van Brussel. Dat merken we duidelijk in het loflied van allerlei soorten beroepsmensen die voorbij het stenen knaapje passeren: “Manneken Pis staet op syn beste; Hy wenscht ider den goeden dag; Van Suyd, en Noord, Oosten en Westen; Met eenen vriendelyken lag”. ‘Manneken Pis’ groet in het lied voorbijkomende brouwers, herbergiers, smeden, hoedmakers, beenhouwers etc. Al deze mensen tonen een enorme sympathie voor het mannetje aangezien hij hen elk in hun specifieke beroep helpt door al plassend de fontein permanent aan te vullen. “Niemand van hem en klaegt; Want hij sorge draegt; Voor alle de Borgers”. Zo maakt bijvoorbeeld de smid gebruik van zijn water, “Den Ketelaere met den Smit; Maekt hy door syn Waeters wit”, en doen de spinsters op hem een beroep om “hunnen brand; Door zyn Waeters te blusschen”.
Het lied situeert zich daarnaast in de context van één van de belangrijkste volksevenementen van de 19e eeuw: de kermis. Tijdens feestperiodes als deze werd de aandacht naar het standbeeldje getrokken door het te versieren en kleertjes aan te trekken, een traditie die tot vandaag de dag voortleeft. Met zijn stadsfontein bleek ‘Manneken Pis’ dan ook een centrale plaats in de sociale ruimte van het stadsleven in te nemen waarmee hij deel uitmaakte van de dagelijkse beleving van verschillende klassen en beroepen en zo samen met de legendes rond zijn figuur uitgroeide tot één van de bekendste symbolen van Brussel en België.