Marktliederen - ‘De Leuvensche koeischieterij’

De KANTL bezit een aantal bundels met Nederlandstalige volksliederen (markt- of straatliederen) uit de 18e en 19e eeuw die nooit eerder gepubliceerd zijn. Ze bezitten een grote historische en literaire waarde.

{entry_title}

De liederen geven ons een beeld van wat er speelde in het dagelijks leven van toen (liefdestaferelen, moorden, feesten…), en ze leren ons meer over belangrijke historische gebeurtenissen. Om de verzameling voor het publiek open te stellen, lanceren we dit najaar een uitgebreide database van de liederen. In afwachting van de release onthullen we wekelijks een opvallend lied uit onze collectie. Deze week: “De Leuvensche koeischieterij”.

“Leest! Het achtste wonder van Leuven!” roept de straatzanger zijn publiek luidkeels toe, terwijl hij zijn liedteksten als marktkramer aanprijst. Met de inhoud van zijn lied spreekt hij de inwoners van ons drukke Vlaamse stedelijke landschap aan, waarin stedelingen sterk vasthouden aan hun eigen identiteit en reputatie. Hoewel het officiële stadsbestuur van plaatsen als Brugge, Gent, Leuven of Antwerpen steevast een positief imago van zichzelf naar de buitenwereld toe wil presenteren, bleven onze steden in de 18e en 19e eeuw in de volksmond toch voornamelijk bekend door hun bijnamen en stereotypen: “Steden, dorpen en gij vlekken; Met wier zotheid men kan gekken; Troost u, zoo men met u spot; Andren deelen in uw lot”.

Zo kroonde Gent zich tot de stad van de stroppendragers, werden de Mechelaars spottend ‘Maneblussers’ genoemd en zagen de inwoners van Aalst zich vereenzelvigd worden met de ajuin. Ook het prestigieuze Leuven werd dankzij haar opvallende positie als universiteitsstad niet gespaard van scherts en spot. Naast de voor de hand liggende associatie met bier en studenten, werden de Leuvenaars namelijk ook ‘Pietermannen’ (naar de inwoners van de oudste parochie Sint-Pieter) of ‘Koeienschieters’ genoemd. De stadslegende die aan de basis ligt van deze laatste spotnaam wordt uitvoerig uit de doeken gedaan in het bijhorende geïllustreerde spotlied uit onze collectie marktliederen.

De gebeurtenissen die in het lied bezongen worden, zijn te dateren in het jaar 1691. In deze periode stond Leuven, samen met de rest van de Zuidelijke Nederlanden onder het bewind van de Spaanse Habsburgers. Met het bezit van de rijke Spaanse Nederlanden wekten de Habsburgers heel wat jaloezie en vijandigheid op bij de rest van de Europese machtspelers.

Vooral het Frankrijk van Lodewijk XIV had het gemunt op de bloeiende economie en bedrijvige handelssteden van het zuidelijke deel van de Lage Landen. Toen de Franse Zonnekoning in 1688 met de inval van het Heilig Roomse Rijk het startschot gaf voor de Negenjarige Oorlog tegen de Liga van Augsburg (Europese coalitie tegen de expansie van het absolutistische Frankrijk), was de spanning tussen beide landsdelen te snijden.

Het duurde dan ook niet lang vooraleer Lodewijk XIV in 1689 de Zuidelijke Nederlanden met zijn troepen binnenmarcheerde. Daar stuitte hij op een coalitieleger van Spaanse, Staatse, Britse en Duitse manschappen, waardoor hij verslagen werd tijdens de slag bij Walcourt. Een jaar later keerden de Fransen hoopvol terug met de verovering van Fleurus, maar algauw stokte ook dit offensief en liep het Franse leger vast in onze contreien. Dat weerhield Frankrijk er echter niet van pogingen te blijven ondernemen om enkele sleutelposities in de Zuidelijke Nederlanden in handen te krijgen. Het beleg van Leuven in 1691 is daarvan een mooi voorbeeld.

Tijdens die belegering werd Leuven volledig omsingeld door Franse soldaten, die alle toevoer van handels- en etenswaren afsloten. Op die manier hongerde het leger van Lodewijk XIV de Leuvenaars langzaam uit, terwijl ze hun eigen kamp net in het zicht van de stadswallen opstelden en vrije toegang hadden tot uitgebreide rantsoenen. Na een uitputtend wekenlang beleg, knauwende honger en een pak opgehoopte frustraties grepen de Leuvenaars uit verveling naar hun geprezen gerstenat. Niet zonder gevaar, want “Namelijk als ’t Leuvensch nat; Hunne hersens heeft gevat; En niet minder zat dan zij; Aangepreekt die zotternij”.

Toen de muurwachters op een nacht in een beschonken toestand dichtbij hun omwalling verdachte gestalten opmerkten, sloegen hun stoppen dan ook door. De bewakers trokken prompt aan de alarmbel en brachten de kanonnen in gereedheid. Na een paar vurige salvo’s op het vermeende Franse doelwit en de daaropvolgende geruisloze stilte, gingen de Leuvenaars al feestvierend de nacht in. Bij het ochtendgloren bleek echter dat de Leuvense kanonniers te vroeg victorie hadden gekraaid: “De dag breekt aan en komt ’t getuigen; Hun heldenfeit valt gansch in duigen; En stom staat d’arme Peterman; Die nauw zijn oogen glooven kan”. De slachtoffers in de velden net buiten de wallen droegen immers geen Frans uniform, maar bleken restanten van een kudde nachtelijk grazende koeien te zijn. De Leuvenaars konden hun ogen niet geloven: “Van waar, zegt, zijn dees doode koeien; Gekomen?... Is het toverij?”

Dit onnozele voorval werd (in navolging van de zeven mooiste historische bezienswaardigheden van Leuven) in de Brusselsestraat vereeuwigd als het ‘achtste wonder van Leuven’ in het standbeeld ‘De Koeienschieter’.

Bekijk hier afbeeldingen in hoge resolutie van het volledige document (met integrale tekst van het lied).

(Bert Cambier)

  Deel deze pagina