Stijn Vanclooster

stijnvanclooster@hotmail.com

In 2000 is het Centrum voor Teksteditie en Bronnenstudie (CTB) van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde (KANTL) een project gestart rond de vrij revolutionaire literaire en sociaal-filosofische beweging De Kapel uit Antwerpen. Naar die groep, die vanaf begin vorige eeuw tot ver na de Tweede Wereldoorlog invloed heeft gehad, werd tot hiertoe nauwelijks onderzoek gedaan. Nochtans zijn met de geschiedenis van De Kapel talrijke bekende en belangwekkende figuren uit het Vlaamse culturele landschap verbonden en heeft De Kapel-generatie een stevige stempel gedrukt op het Vlaamse artistieke leven van de eerste helft van de twintigste eeuw. De bedoeling van het onderzoek is tweevoudig: het wil in de eerste plaats de geschiedenis van De Kapel-beweging reconstrueren, en tegelijk de bronnen die ons daar inlichtingen over schenken verder verzamelen en ontsluiten – dit laatste via Agrippa, de elektronische klapper van het AMVC-Letterenhuis.

Tot die bronnen behoort jammer genoeg niet meer het archief dat De Kapel-leden oorspronkelijk over hun activiteiten minutieus bijhielden. Dat ging immers in een bombardement tijdens de Grote Oorlog verloren. Vertrekpunt waren enkele lemmata in encyclopedieën, met voorop de Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging (NEVB). Daarin krijgt De Kapel een halve bladzijde toebedeeld, en wordt zij voorgesteld als een 'vergaderplaats van Vlaamsgezinde jongeren te Antwerpen omstreeks de eeuwwisseling'. Die vergaderplaats was De Kapel van het godshuis Lantschot aan de Falconrui. Later werd die locatie ook de naam van de groep. Verder vermeldt de NEVB een groot aantal namen. Namen van Kapel-leden, zoals Frans Franck (die het initiatief tot De Kapel nam), Emmanuel De Bom of Lode Baekelmans. Ten tweede ook namen van auteurs die in De Kapel werden uitgenodigd, zoals Emile Verhaeren, Stijn Streuvels of August Vermeylen. Deze namen waren een eerste belangrijke richtingaanwijzer. Andere stapstenen via de NEVB waren een aantal secundaire werken, genoemd in de voetnoot 'literatuur' waarvan elk artikel vergezeld gaat, en de hyperlink 'links-radicalisme'. In dit laatste artikel kwamen de tijdschriften Onze Vlagge en Ontwaking ter sprake, waarbij verscheidene Kapel-leden betrokken waren. Al deze referenties wezen de weg naar andere primaire en secundaire literatuur.

Zij dreven mij ook naar onuitgegeven bronnen: de AMVC-Letterenhuis-mappen documenten en knipsels over De Kapel, over de genoemde namen, over de tijdschriften Alvoorder en Ontwaking etc. Hoe dun die laatste mappen ook bleken te zijn en hoe weinig extra informatie zij ook schonken, toch zijn zij interessant, daar zij vaak originele documenten bevatten zoals een papier met de handtekeningen van de leden van Alvoorder. Afgezien van het directe contact met de authentieke bron, heeft zo'n ontdekking voor het onderzoek een dubbele praktische waarde: de vele namen zijn evenzovele richtingaanwijzers voor het verdere zoekwerk, en – 'last but not least' – de bron is betrouwbaar!

Een aantal unieke inlichtingen vonden wij verder in brieven. Uniek in de zin van 'authentiek', en jammer genoeg ook in de zin van 'al te weinig'. Al zo vaak is aangetoond hoe revelerend de studie van briefwisseling kan zijn voor de kennis van ons culturele verleden. De lacune in onze kennis over De Kapel zal echter nooit meer exhaustief kunnen worden ingevuld, want er zijn nauwelijks brieven overgeleverd die uitsluitend of zelfs hoofdzakelijk over De Kapel handelen. Tenzij men per toeval onverhoopt ergens op het verloren gewaande archief in kwestie stuit – wat eigenlijk niet uit te sluiten valt – moeten wij ons, wat briefwisseling betreft, baseren op slechts fragmenten. Zo'n fragment komt bijvoorbeeld uit een brief van Prosper Van Langendonck (de bekendste van de twee) aan Emmanuel De Bom uit 1904:

Gust (Vermeylen) komt Donderdag eene lezing houden in De Kapel. Hij draagt voor: een hoofdstuk uit de Wandelende Jood. Het is werkelijk goed werk. Ga er maar eens naartoe, kom met hem overeen, denk niet meer aan wat voorgevallen is, beloof hem uwe voordracht over Morris voor Vlaanderen en niet voor Ontwaking – ijdelijke spotternij! – en kome de stormende oceaan eindelijk tot bedaring.[1]

Dit fragment onthult niet alleen dat August Vermeylen ooit uit zijn bekendste roman voorlas in De Kapel, maar ook Van Langendoncks oordeel over De wandelende jood en het tijdschrift Ontwaking en strubbelingen die er tussen Vermeylen en De Bom moeten zijn geweest. Een onderzoek naar een bepaalde beweging levert dus velerlei soorten inlichtingen op zoals onbekende informatie over het ontstaan en de receptie van tijdschriften en boeken, of allerlei biografische bijzonderheden.

Een voorbeeld van onuitgegeven briefwisseling die ons over De Kapel relatief veel inlichtingen kon schenken, behandel ik verderop.

Tot De Kapel hoorden klinkende namen als Lode Baekelmans, Emmanuel De Bom, Lodewijk Mortelmans en Richard Baseleer. Over die figuren werd al herhaaldelijk geschreven, en het zijn deze artikelen, boeken of bibliografieën die ons doorverwijzen naar andere secundaire literatuur, figuren, tijdschriften, kranten, enzovoort. Van sommige van die figuren werd al briefwisseling uitgegeven (bijvoorbeeld van Emmanuel De Bom – zij het buiten de Kapel-context) en die kan door degelijke annotaties, wel vaker nuttige inlichtingen schenken.

Niet alleen briefwisselingen van Kapel-leden kunnen een informatiebron zijn. Van de connecties tussen De Kapel en het tijdschrift Alvoorder bijvoorbeeld kregen wij kennis via de schitterende editie van de brieven van Karel Van de Woestijne aan Lode Ontrop.[2] Een annotatie bij een brief waarin een zinnetje over De Kapel voorkomt, vermeldt dat de redacteuren van Alvoorder in de Kapel vergaderden (p. 84). Zo'n verwijzing noopt tot het raadplegen van alle overgeleverde bronnen over Alvoorder. Wat op zijn beurt verrassende vondsten kan opleveren. Zo werd uit een brief van Alvoorder-lid Karel Van den Oever afgeleid dat het tijdschrift Jong Holland een voortzetting was van Alvoorder. Op die manier bleek ook dit tijdschrift een plaats te hebben in de geschiedenis (nageschiedenis) van De Kapel.

Zo wijdvertakt de wortels van De Kapel zitten, zo diepgaand is haar invloed geweest, op verschillende terreinen. Van bij den beginne was De Kapel op drie gebieden actief. Vooreerst vergaderden in De Kapel Vlaamsgezinde jongeren, die elkaar kenden van op het atheneum. Achter gesloten deuren bediscussieerden zij er de moderne sociale en filosofische strekkingen, waarbij zij zich in het bijzonder voelden aangetrokken tot het anarchisme van een Stirner of Kropotkin. Zij waren sociaal geëngageerd en sterk geboeid door de affaire-Dreyfus, die toen brandend actueel was. Een beeld van hun denkwereld vinden wij in de artikelen die zij in het tijdschrift Ontwaking neerschreven. Later sloegen enkelen een puur literaire weg in, zoals Willem Elsschot die in Alvoorder zijn eerste gedichten ging publiceren. Het cultuurhistorische belang van De Kapel ligt ook elders. De groep trad geregeld naar buiten met lezingen, concerten en tentoonstellingen. Ten derde functioneerde De Kapel een tijdlang op zondagmorgen als volkshogeschool. Met deze laatste twee activiteiten kon zij een breed publiek aanspreken, waartoe zowel intellectuelen als arbeiders (veelal dokwerkers uit de nabijgelegen havenbuurt) behoorden. Met elk van die functies zijn concrete figuren verbonden, wel vaker overlappend natuurlijk, en zij vormen het belangrijkste aanknopingspunt in de zoektocht naar verder informatie.

Eerder genoemde namen als Lodewijk Mortelmans en Richard Baseleer maken duidelijk dat De Kapel zich niet alleen op het literaire terrein bewoog. Rond 1903 groeide op initiatief van Mortelmans uit De Kapel de Maatschappij der Nieuwe Concerten, die gerenommeerde componisten en dirigenten naar Antwerpen zou halen. En in 1905 maakte zich van De Kapel een groep schilders los, die, aangevoerd door Baseleer, Kunst van Heden zou stichten. Beide verenigingen waren voortgevloeid uit de concerten en tentoonstellingen die in De Kapel werden georganiseerd en zouden blijven bestaan tot respectievelijk 1937 en 1962. De specifieke Kapel-activiteiten eindigden omstreeks 1906.

In de geschiedenis van De Kapel hebben dus velerlei elementen een plaats: zowel individuele figuren, stichters en inspirators, als doelstellingen, werking, publiek, invloeden, literair werk, tijdschriften, verenigingen en organisaties allerhande dienen onder de loep genomen en belicht. Bedoeling is al die aspecten wetenschappelijk onderbouwd én toegankelijk te beschrijven in een boek, dat in 2004-2005 moet verschijnen. Het boek zal naast een interne benadering ook een externe benadering presenteren. Een historisch onderwerp (een evenement, een figuur, een beweging, een stroming, enzovoort) wordt m.i. immers altijd het best vanuit beide invalshoeken belicht.

Zo zal een ruim inleidend deel handelen over het anarchisme in Frankrijk, Nederland en België omstreeks de eeuwwisseling. Hiervoor werd een beroep gedaan op de research van historicus Jan Moulaert, die over het anarchisme doctoreerde en al veel over dit onderwerp heeft geschreven. Moulaerts tekst zal De Kapel in een ruimer historisch en geografisch kader plaatsen, wat beantwoordt aan vermelde externe invalshoek. Vervolgens zal een tweede deel van binnenuit het ontstaan en de evolutie van De Kapel beschrijven en tonen hoe zich daaruit De Maatschappij der Nieuwe Concerten en Kunst van Heden ontwikkelden. Het derde deel ten slotte zal enkele belangwekkende figuren uit de drie groeperingen voor het voetlicht halen: uit De Kapel is dat Emmanuel De Bom; uit De Maatschappij der Nieuwe Concerten zijn dit Lodewijk Mortelmans en Lodewijk De Vocht; en m.b.t. Kunst van Heden wordt gefocust op Eugeen Van Mieghem. Om de uitgebreide stof grondig te kunnen behandelen, werden behalve Jan Moulaert nog twee vakspecialisten aangesproken, die aan het boek zullen meeschrijven: musicoloog Jan Dewilde, die binnen het CTB onderzoek voerde naar De Maatschappij der Nieuwe Concerten en Erwin Joos, conservator van het Van Mieghemmuseum en eminent kenner van Kunst van Heden en Eugeen Van Mieghem.

Tot hiertoe werd het Kapel-project vanuit methodologisch oogpunt voorgesteld. Eén van de uitgangspunten daarbij was de vraag naar het aandeel van briefwisseling in het onderzoek.

De rest van dit artikel zal het inhoudelijke belang van het onderzoek illustreren aan de hand van de reconstructie van een stukje Kapel-geschiedenis. Hiervoor werd gebruik gemaakt van de correspondentie tussen Stijn Streuvels en Emmanuel De Bom uit 1900 die, in verhouding tot vele andere correspondentie, relatief uitgebreid over De Kapel handelt. Die briefwisseling handelt niet alleen over de sfeer en het publiek in De Kapel, maar bevat ook bijzonderheden over de receptie van Streuvels' vroege werk en een gebeurtenis in zijn leven waarover weinig werd geschreven in de Streuvelsbiografie.

Tussen beroemde namen als August Vermeylen, Emile Verhaeren en Frederik van Eeden, die in De Kapel allemaal voor een lezing werden uitgenodigd, staat ook Stijn Streuvels. Streuvels noemde dit eerste publieke optreden zijn '′entrée′ in de letterkundige wereld'.[3] Die 'entrée' was het gevolg, herinnerde hij zich, van 'eene invitatie van Emm[anuel] De Bom'.

Interessant is dat we Streuvels als auteur net binnen die vernieuwing kunnen plaatsen, die De Kapel wou brengen. Via het flamingantisme, het anarchisme, en figuren als Vermeylen en Mesnil kunnen we duidelijk raakpunten zien tussen De Kapel en Van Nu en Straks, waar zoals bekend ook Streuvels toe behoorde. Het nieuwe geluid dat Van Nu en Straks bracht, werd door Herman Teirlinck omschreven als een 'gewelddadige actie tegen een verstorven tijdgeest'.[4] Volgens Lode Baekelmans luidde Streuvels' debuut Lenteleven uit 1899 de nieuwe tijd in.[5] Op vraag van diezelfde Baekelmans had Streuvels toen trouwens ook al meegewerkt aan Ontwaking, het tijdschrift van De Kapel. En Karel Van den Oever, lid van Alvoorder, dat zich van De Kapel zou afscheuren, noemde Lenteleven 'het begin der historische opfrissing onzer novellistiek'.[6] Halfweg 1900 ontving Streuvels dan een brief van zijn goede Antwerpse vriend Emmanuel De Bom, die de auteur dit vernieuwende proza wou zien brengen in De Kapel:

In De Kapel wordt een tentoonstelling van Door Verstraetens werk op touw gezet, een muzikant komt er een piano-recital geven – of gij lust hebt dien zelfden avond iets te lezen [...]? Een uwer onbekende stukken [...] wat dunkt u?[7]

Omdat Streuvels niet meteen reageerde, herhaalde De Bom even later zijn uitnodiging, iets dwingender dit keer:

'k Zou u nu wel in peis en vreê willen laten, maar men vraagt me met klem: zou St[ijn] Str[euvels] willen komen lezen op zaterdag-avond 23 juni. Dan zingt [Jef] Judels volksliederen, met [Lodewijk] Mortelmans aan de piano. Tentoonstelling Schelde-werk van [Richard] Baseleer.[8]

Streuvels antwoordde nu wel:

Die voordracht te Antwerpen dat en meende ik niet ernstig van u – als 't nu toch zóo ernstig is... wel, in princiep: 'k aanveerde
maar!
1° 'k en heb ik nog van me leven niets voor gedregen en die Hn. toohoorders die zich aan iets heel buitengewoons verwachten zouden er kunnen deerlijk teleurgesteld van af komen – als ze toch gediend zijn dat ik daar een drie kwart zit te grollen!? – mij is 't wel. nog iets. Wie en hoeveel types zitten er daar – dat 't nog voor een 5 à 6 tal waar rond een tafel [...]
2° Om iets te lezen moet ik iets hebben –: Zomerland is bij Van Looy om met 1°Juli te verschijnen in [De] N[ieuwe] Gids – tegen uwen avond zou ik toch eene ordentelijke proef moeten hebben: een afschrift heb ik niet. N.B. dat stuk heb ik afgestaan aan Willem Kloos omdat ik weet dat ze daar in V[an] n[u] e[n] Str[aks] niet veel aan houden – te oordeelen naar ′Het Woud′ en ′Groeikracht′.[9] Ik moest dàt toch maken: 't is de overgang tusschen Groeikracht en ′Meimorgen′ en daarmee is 't nu uit met de dingen in ′onbekende handen′ – 'k heb toch nog voornemens geweest een grooten Roman te schrijven die zóo zou beginnen: Toen Noë uit de arke trad vond hij de wereld eenzaam en bloot... enz. enz. Ik voel me daar zoo gemakkelijk in en men moet zoo geen rekening houden met maatschappelijkheid en tendenz van goed of slecht: pure handeling van natuur en menschen d'rin. Alevenwel is mijn toekomend werk weer in den huidigen tijd en zal met de twee beenen op den werkelijken grond staan: Naas Vindevogel[10] is 't eerste...
3° Valt nu te zien of er geen ander beletsels in den weg en komen?! Moet dat juist een Zaterdag-avond zijn? – ik kan hier niet voor 4 ½ ure weg en 't is genoeg dat een boer in den kop krijgt dien zondag kermis te houden of een Freule dàn wilt trouwen om me heel en al te doen thuis blijven. – Dat kan ik maar 2 à 3 dagen op voordeel weten!. Anders bevalt de datum me goed –: 8 dagen vroeger heb ik volk en 8 dagen later is 't hier zomerfeest: veel patekes! Zet gij nu maar 't programma vast lijk ge wilt – ge kunt altijd provisoire iets anders ertusschen lappen in geval van ongelukken of mén stuk door iemand anders laten lezen.[11]

Meteen legde De Bom de uitnodiging voor 23 juni vast en een week voor de lezing zou plaatsvinden, meldde hij Streuvels een extra plan:

De uitnodigingen worden gedrukt voor Zaterd. 23n e.k. – Den zondag daarop is een tochtje ontworpen, heel vroeg naar de Heide (boven Calmpthout [...]).[12]

Na nog enkele zakelijke kaartjes over de treinverbindingen, volgde uiteindelijk Streuvels' antwoord:

Alles goed tot heden... ben in bezit gerocht[13] van... Zomerland – kom dus af met eene bekrabbelde proef![14]

Een dag later las Streuvels in De Kapel zijn verhaal ′Zomerland′ voor.[15] Later zou dit stuk het titelverhaal worden van zijn derde bundel (1900).

Over deze lezing en de hilarische uitstap naar de heide, die er een dag later op volgde, schrijft Streuvels al kort na zijn thuiskomst aan De Bom. Aan het weekend zal hij de allerbeste herinneringen bewaren, schrijft hij. De brief is hartelijk en uitbundig:

Sedert gister avond ben ik weer de oude inwoner van Avelghem geworden en al 't verledene en 't gebeurde van de laatste drie dagen staat als iets onmogelijks in mijne herinnering. Ik kan maar niet bekomen van verwondering over mijn baldadigheden op de heide!! – Nu heb ik nog een paar dagen werk om dat alles weer in mijn geheugenis te laten omwandelen als ik me neerleg in mijn rieten zetel komen de dingen me zoo duidelijk en net voor de oogen staan alsof ik erbij ware nog altijd – De wandeling over de dokken – zonnig – toen we 't hadden over Verwey, Reyneke[16] e.a. De aankomst in het Prinsenhuis[17] en de verschijning daar van die onbekende menschen – Het [sic] rit om Schamelhout (5 personen!) Die superbe muziek die uit dat enorme Piano opronkt. – En mijn colerieke lezing! –
waarom moest je mij ook wijs maken dat daar een 10 à 12 tal menschen zouden zijn!? – Wat verneukt me heel die onbekende bende – Het rollen met de bougies! En Schamelhout!!! En de monsterschepen in 't donker... En de wandeling in het Griekske meer, en de kopies... en Karele! Karele, Karele![18] – In de eerste acht dagen zal ik nog geen lust hebben om iets te lezen of te schrijven: zal enkel leven van tabak en herinneringen. – Bedank eens goed al de menschen die ik moeite aandeed en mij plezier verschaft hebben. En als ik iets voor hen kan doen, aanbevolen. Bovenal verschooning voor de wonden en kneuzingen in zwart-en-blauw! De goede beeltenis van Van Langendonck[19] zit al ingelijst en staat voor mijn oogen uit te staren. Kunt ge mij zoo niet het Conterfeitsel bezorgen van den ′Lachenden [Alfred] Hegen[scheidt]′?! dat zou me zeer zeer veel genoegen doen. – Ik verwachte mijn deel van al de Photografische Keepsakes in de excursie-dagen gemaakt. – Uitgever Van Looy heeft me Jac. Van Looy's: Proza als modelboek cadeau gezonden. – Maar zeg ne keer, wie is er de fijnaard die heeft weten te raden een begeerte die ik tegen niemand geuit heb? – En wie is of wie zijn de Weldoeners die me dat overmaken, geruimige menschen, wees gebenedijd tot uw laatsten levensdag – het Tanagra-figuurtje is een wonder-ding van fijne, gedrapeerde schoonheid dat ik alle dagen 114 keers goed ga bekijken – en het assosiasionnisme van gedachten zal me aan de kameraden van de ′Kapel′ doen denken! Zeg de mooiste dingen van mij aan al de vrienden En nu tot bin e letje[20]
met hoed-wuiving
Stijn
NB. Dit is geen brief maar enkel een teeken-van-leven dat ik niet wilde uitstellen u te zenden.[21]

Meteen daarop ontving Streuvels van De Bom een brief die opende met een motto uit Genesis:

In die dagen waren er Reuzen op der aarde, ende ook daarna, als Gods zonen tot de dochteren der menschen ingegaan waren, ende zich [kinderen] gewonnen hadden: deze zijn de geweldige, die van ouds geweest zijn mannen van name.[22]

Voor De Bom was Streuvels één van deze 'geweldige' 'mannen van name'. Hij sprak hem dol-enthousiast aan:

Aan den eertijds als ′Gezapige′, nu als ′Geweldige′ staande bekend, van Antwerpen tot aan Gent!!...
Veel leute, veel genietinge van binnen en van buiten, hebt gij ons, en bijzonderlijk mij verschaft, maar de hoofdimpressie is: ver-baasd-heid! Nu 'k merk dat gij zelf niet minder verbabbereerd zijt dan al de geslagenen van hier: dat legt alles uit! Wat een wind van stormende kamplust was in u gevaren? Welke voorhistorische beelden van schuimbekkende spelonkbewoners uit het ijzer silex-tijdperk heeft de eeuwenheugende heide uit uw ontvlamde verbeelding doen ontsprankelen? [...] 'k Zie u nog stijgen op het kopje, met vasten poot, op één twee drie waarde den heuvelkling te boven; ende hij ontwortelde eendlijke groezen ende rukte boomen uit; daarmede sloeg hij zijne tegenstrevers te pletteren. [...] En toen gij, als getrakeerd Boerebeest,[23] op den rug laagt, en met de 4 pooten ′tegen de met kalfachtige verstomming u aanstarende bende rooineks strijdvaardig stelde. O ja we hebben den klauw van den leeuw gevoeld. Allen, allen hebben wij ervan geproefd. Gij waart ons allen een voortreffelijken gast: moeten wij de ontvangst beoordeelen naar de blauwe plekken, kneuzingen, spierverrekkingen, ontwrichting van elleboogen en polsen, dan moet onze ontvangst éenig geweest zijn. Ge laat hier de herinnering van een ′wreeden kerel′ uit een onwaarschijnlijk tijdperk, uit een nog niet ontdekt of geexploreerd [sic] gewest; den stillen waarnemer, den vlijtigen beschouwer van Wit Leven; den lente- en zonnedauw-dronken zinger van Lente, den guit van Slenteren, Ongroei, Pijpe of geen Pijpe, etc. etc.[24] had zich, als in 't vertelsel van Kludde of Lange Wapper, plotseling tot een eendlijke verschijning uitgebreid, die schrik aanjoeg bij den meest gepantserde, en Hegen,[25] den wijzen koning zelven, schudde den goedigen bol ende lachte zacht: ′is het waken of droomen...′ en of hij zijn artikel wel zóo zou geschreven hebben (vraag ik mij)[26] als hij u zòo eerst aan 't werk, aan 't heldenwerk had gezien... Maar hoe goed zal hij nu het komende werk, uit verband van land en tijd gerukt, integendeel verstaan. Er zijn inderdaad twee menschen in u: de koene gezapige opnemende en vast verbindende toeschouwer van het dagelijksche van heden, en den tiendubbel gespierde visionair van droomtijden – die het leven herschept tot een groot fresco, waar hij zijn eendlijkste gebaren mag uitslaan, waar geen ′realisme′ of ′maatschappelijkheid′ hem meer knelt, waar alles pas geschapen lag en bereid de eerste printing der eerste daden geweldig en vreezelijk te ondergaan.[27] Ho, ik begrijp u zóo goed – dunkt me – en ge kunt niet beseffen wat die drie dagen voor mij te beteekenen hadden van grootsche wordende beelden en verzinsels. Dat we elkander niet méér ontmoeten kunnen – ziede, we zijn nu sedert 1896 vrienden, en daar komde nog ne keer af en ge toont een wereld die geen mensch, en gijzelf ook niet, vermoedde! Er is nog zóoveel dat ik u toogen moest en dat door den kortgemeten uren ontsnapt is; 'k had u willen brengen op mijn kamer, u [...] mijn beelden aan den muur laten zien, en wat mij altijd omringt en de plaats waar ik u schreef, waar ik uw brieven las, waar Gezelle hangt, waar uw kop, gedoken in den halskraag, – als een Siberische banneling (sic: indruk van Russen) – naast Moeder en Tolstoï immer staat te staroogen vóor mijn neus. [...] Jongen, ik ben maar blij dat ge geen spijt hebt van uw Antwerpsche reis; ik was er bang voor; maar 'k geloof dat ge de bende toch niet ongenegen hebt gevonden; we hebben ons toch gedeeltelijk zoo goed afgezonderd; weet ge nog ons gesprekken – waarover nog? – als we daar samen in den morgen achteraan zaten op de leste banke van den janplezier en kerzen knoffelden? [...][28]

De Bom en zijn vrienden uit De Kapel waren zo enthousiast over de ontmoeting met Streuvels, dat zij hem nadien herhaaldelijk opnieuw uitnodigden. Streuvels had echter bijna nooit tijd, of had geen zin zijn West-Vlaanderen te verlaten. Zo antwoordde hij eens:

Mijn lach klinkt gek-hellemend over de streek, weet ge dat 't vlas hier nu gesleten wordt en 't hooi ingedaan en wat voor liedjes er daarbij gezongen zijn? en wat voor pret op het land. 't Is hier heel luidruchtig tegenwoordig en daarbij griffel ik mijn tien blz. per dag en de vensters staan open voor de hooireuken binnen te laten. Uwe aanlokkende uitnodiging komt, lacie, te laat [...][29]

Streuvels zou niet metéén weer naar de Scheldestad afzakken, maar zijn lezing in De Kapel was de start of intensifiëring geweest van een vriendschap met heel wat Antwerpenaren.

Over zijn optreden in De Kapel heeft Streuvels nadien zelf wel eens geschreven. Onder meer in het autobiografische Avelghem (1946) wijdde hij er enkele beschouwingen aan. Het publiek en de sfeer herinnerde hij zich levendig:

De Kapel was bomvol, tot buiten de poort, met een bont publiek van de raarste soort: artisten, schrijvers, maar meest havenarbeiders... In een geheimzinnige atmosfeer van duister heb ik daar het verhoog betreden, waarop twee wassen keersen in groote koperen kandelaars mij van wederzijden belichtten – en heb er gelezen de lotgevallen van Knudde's zeven zonen.[30]

Om meer te weten te komen over de ontvangst van deze 'lotgevallen...' – m.a.w. het verhaal ′Zomerland′ – bij het publiek in De Kapel, kunnen we alweer terecht bij de briefwisseling tussen Streuvels en De Bom. Ik citeer uit een brief van deze laatste:

Max Rooses zou [...] zeggen, als 't een stuk proza was, dat er... ′actie aan ontbreekt′ [...] En van Max Rooses tot... Louis Franck, den advocaat,[31] met z'n zaag over [...] uw meesterlijk talent, en uw ′slechte′ lectuur!!!! Den volgenden dag zei Sus Franck me (den meubelmakende prins)[32] dat ge dat gelezen hadt, zooals niemand dat zou kunnen: en dát's waar. Ge hebt me geëpateerd, er was in 't begin een sensatie van moedwilligheid, naderhand kreeg ik, door dien op één plan voorthuilenden rythmus, den indruk van een breed geborsteld fresco, met veel bruine tonen, en grauw en sombere luchten... die optocht van 't vee... die overstrooming... die luierikkende [sic] reuzen, die scheldwoorden... die heerlijke idylle der koeiers... dat onweer... Het is stellig uw beste visioen-werk . Me dunkt ge zoudt dáármee uw boek moeten sluiten. [33]

De novelle ′Zomerland′ is het vervolg op ′Groeikracht′. Over dit laatste verhaal, dat Streuvels een dik jaar eerder aan De Bom stuurde, had zijn Antwerpse vriend nog een ambivalent oordeel uitgesproken:

Ik heb die ′Groeikracht′ tweemaal gelezen en heb er den man erkend die des morgens opstaat en ′zich vol overweldigende krachten voelt′. Ik moet me nog meer vertrouwen met dit nieuwe werk. Er is daar iets complex in dat ge met de eerste maal niet vat. De schildering van werkelijke dingen is zoo subtiel vermengd met het wonderbare phantastische. Er zijn daar deelen in die doen denken aan Cyclopen, Titanen of aan Cham, Sem en Japhet..., dan weer lees ik Grimms Sechse [?] Komen [?] durch die Welt... maar er is vooral een atmosfeer van droom over het werk (vooral in 't tweede deel, te beginnen van Knudde's dood) die bevreemdend aandoet, na de zoo humorvolle en zoo handtastelijke scènes van de Kermis, het interieur met dat superbe idiootje, en dat machtige poëtische tooneel 's avonds aan 't venster – het werk doet me vreemd vreemd aan. Ik voel eerst en vooral direkt het eerste deel, het fantastische deel voelt men wat veel verzonnen – men verliest grond – ge zijt op een ander plan gaan staan –. Ook in uwen Christus[34] is iets van dat vreemde phantastische – dat reeds in Kerstavond schemerde – het is een nieuwe zijde van uw wezen die hier bloot komt, misschien niet voldragen, maar waardoor ge tot wonderlijke vlucht kunt stijgen, wanneer ten minste het gevoel der werkelijkheid onder al uw droomen stroomen blijft. Maar waar haalt ge die enorme autochtone wereld toch vandaan? Die twee families die daar donker tegenover elkaar staan – de Knudde's en de Schemel's – 't is of er op honderd uren van hen geen menschen meer woonden – en dan daarachter die foor van 1899! Nu ik erover denk, ik zou niet weten in welk land die menschen thuis te brengen zijn, en ik heb dit nog in andere uwer studies gemerkt. Op den dool[35] kon even goed in Kanutschaka of aan de Noordkaap spelen als in de heide van W.Vl. of in die van Macbeths heksen.[36]

Streuvels zou hierop reageren en in een brief zijn visie op dit nieuwsoortige werk breedvoerig uiteenzetten. De brief in kwestie is heel interessant, ook omdat de auteur er de groei van nieuwe boekenplannen in toelicht. We lezen hoe Streuvels Zonnetij (1900) oorspronkelijk volledig anders opvatte dan het boek dat uiteindelijk zou verschijnen:

Ik heb veel plezier gehad bij de beoordeeling over ′Groeikracht′. Dat ge u vreemd gevoeld bij al het phantastische, da's goed... zie, dat wierd me zeer vervelend, te eng dat leven-van-nevens-de-deur, da's zoo kriewelig leuterachtig als ik dat nu herdenk, dat ′Wit-Leven′[37] – b.v. – en als ge u een spierke van de schreef wendt is het dan ook seffens zoo schandalig echt-burgerlijk – ik heb dat al ver weggegooid – zijn de menschen niet veel schooner zonder en buiten heel dat konkelfoes van rechtlijnige straathuizen – ver in 't wijde in de groote, breede lucht. –
Ik heb mijn haal genomen veel jaren achteruit om een grooten sprong te doen in 't eeuwig-heerlijk-schoone! Gij weet dat ik altijd een hekel had aan fait-divers-literatuur, dat ontstemde en ontkleurde bij mij reeds de lezening van sommige stukken bij Maupassant, b.v. – : waar hij begint met den naam eener stad of de datum der gebeurtenis. – (Eene gebeurtenis kan eigenlijk nooit echte literatuur zijn: dat wordt vertelling.) En houdt kunst niet samen met en door anachronismen? Zie eens bij Shakespeare! Maar wat vindt ge daar eigenlijk zoo erg onmogelijk in? Ik zeg: er zijn geen datums bij – blijft 't me niet vrij mijn menschen te stellen waar ik wil – Het eerste deel: me moet zoo ver niet gaan, geloof het, om b.v. een stuk grond te vinden – (in nabijheid (relatieve) van een dorp of stad-) waar die grond nog geen eigenlijke eigenaar heeft en daar ligt voor 't pakken – In de Kempen misschien? In sommige deelen van Frankrijk heel zeker – dat weet ik van ons volk die daar de oogst doet – En een foore – gelijk ze daar enkel gedetailleerd staat, was een foore over 500 jaar lijk nu. Of zijn 't schemels zonen[38] die fortuin gaan maken met een 20 jaren in 't vreemde over te gaan? Maar dat gebeurt hier nog gedurig – Ik zegde u reeds, geloof ik: Nu gaat ge die stukken zoozeer als eigenlijk stuk op z'en eigen niet meer mogen beschouwen omdat ze éen sterker gehéel zullen vormen in ′Zonnetij′ – (Ik denk: dat is het Ideale Plan van een Roman, die overgrijpt een heele wereld in al zijne verscheidenheid – in plaats van een drama door altijd dezelfde personages gespeeld) ′Groeikracht′ b.v. is de hoeksteen. –′ Uit de botsbrijzeling van die twee vijandige families[39] groeit een enkel bloempje dat teeder opschiet: het Idylleke: Bloeitijd – dat nu aan 't groeien is – : een Schemelkind met een Knuddeke die samen dat leven herbeginnen. Volgt: ′Het eerste: het drama van een kindergeboorte – dan ′Gesn[ekkerde] Christus′ –′ die de dingen weer uiteenslaat. – dan Een nieuwe trilogie 500 jaren later gespeeld in 't huidige boerenleven: vervolg van Lente – die eigenlijk Zomer is. En het zal een stevig boek worden geloof mij. – O, da's zoo schoon: de dingen die komen moeten... De zagerij over L[ente]L[even]: dat behoort reeds tot de ′verledene dingen die vergeten zijn′! – Zonnetij laat ik in Holland verschijnen hier zal me dan niemand meer zagen of verergerd zijn.[40]

De Bom zal een jaar later evenwel zijn kritiek herhalen:

Tweemaal reeds uw bazuinend vreugdegeschal herhoord, uw vroolijk dravende volzinnen in mijn gedachten laten rijden, als een Zeeuwsche Jan-Plezier volgeladen met kermisvolk! 'k Heb kostelijk genoegen gehad bij uw aanteekeningen [...] – wat een goudmijn hebt ge toch aan dat land [...] Ge spreekt van styleeren, goed, maar niet te veel, hè? Vooral ′zwicht u′ van 't fantastische – het is een nieuwe wereld in u, maar die niet zoo rijp is, als uw vlak af werkelijkheids-ziening. Geloof me, er is maakwerk in den opzet van Groeikracht, en ondanks alles ook in het Woud, en ook in Zomerzondag – mijnheer van Hall moge daarvan denken wat hij wil. Uw volledigste werk ligt in die 3 enorme bl[ad]z[ijd]en: Een Rinde, Lente, Oogst; vooral in de twee laatste, zoo breed van opzet en zoo waar tot in zijn minste details. – Hebt gij soms in uw voorgeslacht geenen Breughel? Ge zijt met dien Reus verwant, zooals ik zelfs geen schilder zag.[41]

In de al ruim aangehaalde briefwisseling zijn nog meer sporen van receptie te vinden. Méér dan een jaar voor Streuvels in De Kapel optrad, werd daar diens verhaal ′Slenteren′ (uit Lenteleven) voorgelezen, en volgens een brief van De Bom aan Streuvels waren de toehoorders toen uiterst enthousiast:

Sedert eenige weken ga ik geregeld Donderdags 's avonds een vergadering bijwonen van werkvolk, door Baekelmans & Resseler sedert een jaar of zoo bijeengekregen. Daar zijn schilders (huisschilders), bootjesroeiers, bakkers, en soms met hun vrouwen – allemaal brave en gloedvolle kerels die willen strijden voor hun ontvoogding, die enthusiast [sic] revolutionair zijn – ik heb bemerkt dat zij oneindig gevoeliger zijn dan de meeste burgers aan alles wat schoon en eigenaardig is. Een der jonge mannen las verleden Donderdag uw Slenteren voor: jongen, ge hadt die aangezichten moeten zien en die ernstige oogen, en dat stilzwijgen als 't gedaan was – en thuis gingen ze daar nu verder aan peinzen... Een der kerels die vrije socialistische gazetten verkoopt gaat nu, dank aan medewerking van makkers die er wat beter aan kunnen, letters koopen en een machine om zelf te drukken. Mag Slenteren daar in gedrukt worden (heelemaal alleen, zonder ander opschrift) en mits een paar centiemen verkocht? Zend mij ook van uw allergoedkoopste uitgave een 50tal exemplaren. De man zal die verkoopen onder [...] onze dokwerkers, en al die andere reuzen, welke 's avonds doodmoe nog de veerkracht hebben wat na te denken over 't lot hunner broeders en hun eigen willen ontwikkelen. Uw schriften hebben met die van Tolstoï gemeens dat, hoe compleet als kunst ook, ze toch voor den eenvoudigste begrijpelijk zijn, ten minste uw werk pakt hen vast omdat de door u verhaalde dingen universeele beteekenis hebben. Wat is mijn geschrijf daarnaast nog bourgeois [...].[42]

Uit dit alles blijkt dat de brieven die Streuvels en De Bom uitwisselden een overvloed aan informatie bevatten. Via slechts enkele van deze brieven vernemen we meer over het reilen en zeilen in De Kapel: we ontdekken wie er in De Kapel optrad, welke teksten er werden gelezen, wie De Kapel bezocht, hoe dit publiek reageerde op de lectuur, welke sfeer er heerste enzovoort. Ook worden ons talloze inlichtingen over De Kapel-grenzen heen aangereikt: we lezen bijvoorbeeld uitgebreid over het ontstaan van het werk van Streuvels, De Bom en andere Van Nu en Straksers, over de receptie van dit werk, over de geschiedenis van literaire tijdschriften en over biografische, poëticale, culturele en maatschappelijke onderwerpen allerhande.[43]

Noten

  • 1. Brief, 22/5/1904, Prosper Van Langendonck aan Emmanuel De Bom, AMVC-Letterenhuis, L2054/B1 91528/7.
    Editeurscommentaar wordt [tussen vierkante haakjes] weergegeven. Spelling en leestekens werden ongewijzigd overgenomen. Afgekorte namen of woorden werden soms voluit geschreven; punten liet ik daarbij weg. Hoofdletters, die Streuvels inconsequent invoegde of ten onrechte niet plaatste (zo zette hij soms een hoofdletter midden in een woord) werden waar nodig ingevoegd; beletseltekens werden geüniformiseerd. Onderstrepingen en doorhalingen worden alsdusdanig weergegeven. Dubbele onderstrepingen worden als onderstreept en cursief weergegeven. [terug]
  • 2. Karel Van de Woestijne, Brieven aan Lode Ontrop. Uitgegeven met een inleiding en aantekeningen door Anne Marie Musschoot. Gent: Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 1985. [terug]
  • 3. Cf. In memoriam Frans Franck. Antwerpen: Van Dieren, 1933, p. 66. [terug]
  • 4. Herman Teirlinck, 'Vermeylens eenheid' in: Nieuw Vlaams Tijdschrift (9) (1955), 8, p. 822. [terug]
  • 5. Cf. Lode Baekelmans, Ontmoetingen. Leuven: De Clauwaert, 1951, p. 255. [terug]
  • 6. Karel Van den Oever in het Streuvelsnummer van Vlaamsche Arbeid (1922), 1. [terug]
  • 7. Brief, 10/5/1900, Emmanuel De Bom aan Stijn Streuvels, AMVC-Letterenhuis, B708/B1, 71606/127a. [terug]
  • 8. Brief, 8/6/1900, Emmanuel De Bom aan Stijn Streuvels, AMVC-Letterenhuis, B708/B1, 71606/130b. [terug]
  • 9. De Bom had Streuvels laten weten dat hij die verhalen minder kon smaken dan zijn vroegere werk. [terug]
  • 10. Vindevogel zal in 1902 het hoofdpersonage Jan Vindevogel in Langs de wegen worden. [terug]
  • 11. Brief, 9/6/1900, Stijn Streuvels aan Emmanuel De Bom, AMVC-Letterenhuis, S935/B1, 60960/169. [terug]
  • 12. Brief, 16/6/1900, Emmanuel De Bom aan Stijn Streuvels, AMVC-Letterenhuis, B708/B1, 71606/132. [terug]
  • 13. gerocht = geraakt. [terug]
  • 14. Briefkaart, 22/6/1900, Stijn Streuvels aan Emmanuel De Bom, AMVC-Letterenhuis, S935/B1, 60960/166. [terug]
  • 15. Streuvels herinnerde zich jaren later verkeerdelijk dat hij in De Kapel de novelle ′Groeikracht′ voorlas. In het al eerder geciteerde huldeboek voor Kapel-stichter Frans Franck (zie noot 3) noemt hij immers deze titel. Even verder haalt Streuvels evenwel de eerste zin uit de bedoelde voordracht aan, en dat zijn de beginwoorden van het verhaal ′Zomerland′!! Dat de auteur in De Kapel wel degelijk dit laatste verhaal las, tonen enkele brieven van Emmanuel De Bom met commentaar op Streuvels' voordracht. Luc Schepens schrijft in zijn Kroniek Streuvels' fout over, wanneer hij vermeldt dat deze laatste in De Kapel ′Groeikracht′ las (Kroniek van Stijn Streuvels. Brugge: Orion/Desclée De Brouwer, 1971, p. 42). Biograaf Hedwig Speliers kopieert dezelfde vergissing (Dag Streuvels. Ik ken den weg alleen. Leuven: Kritak, 1994, p. 224). [terug]
  • 16. Reyneke van Stuwe was de vrouw van Willem Kloos. [terug]
  • 17. Het huis van Frans Franck, cf. verder. [terug]
  • 18. Vooralsnog ongeïdentificeerde dame die heel wat plezier aan de ontmoeting met Streuvels beleefde; wellicht had zij zelfs een oogje op hem. [terug]
  • 19. Van Langendonck had enkele maanden eerder gedichten voorgedragen in De Kapel. De Bom bezorgde Streuvels een foto van dit optreden. [terug]
  • 20. tot bin e letje = tot binnenkort. [terug]
  • 21. Brief, 26/6/1900, Stijn Streuvels aan Emmanuel De Bom, AMVC-Letterenhuis, S935/B1, 160960/164. [terug]
  • 22. Brief, 27/6/1900, Emmanuel De Bom aan Stijn Streuvels, AMVC-Letterenhuis, B708/B1, 71606/137a. [terug]
  • 23. De groep speelde namelijk de Boerenoorlog. [terug]
  • 24. Dit zijn allemaal titels van verhalen uit Lenteleven. [terug]
  • 25. Alfred Hegenscheidt. [terug]
  • 26. In Van Nu en Straks was een artikel van Hegenscheidt over Streuvels' Lenteleven verschenen. [terug]
  • 27. De Bom schetst hier Streuvels naar het beeld van een van zijn personages uit het meer visionaire werk, zoals de verhalen ′Groeikracht′ en ′Zomerland′. [terug]
  • 28. Brief, 27/6/1900, Emmanuel De Bom aan Stijn Streuvels, AMVC-Letterenhuis, B708/B1, 71606/137b. [terug]
  • 29. Briefkaart, 12/7/1900, Stijn Streuvels aan Emmanuel De Bom, AMVC-Letterenhuis, S935/B1, 60960/163. [terug]
  • 30. Stijn Streuvels, Avelghem. Tielt: Lannoo, 1946, p. 308-309. Deze passus is een ander bewijs dat Streuvels in De Kapel niet ′Groeikracht′, maar ′Zomerland′ las: 'de lotgevallen van Knudde's zeven zonen' vormen immers het onderwerp van het laatste verhaal en niet van het eerste. [terug]
  • 31. Louis Frank was de broer van Frans en werd later minister van koloniën. [terug]
  • 32. Frans Franck, meubelmaker, kunstmecenas en initiatiefnemer van De Kapel. [terug]
  • 33. Brief, 27/6/1900, Emmanuel De Bom aan Stijn Streuvels, AMVC-Letterenhuis, B708/B1, 71606/137b. [terug]
  • 34. Het verhaal ′De gesnekkerde Christus′. [terug]
  • 35. Een verhaal uit Lenteleven. [terug]
  • 36. Brief, 28/5/1899, Emmanuel De Bom aan Stijn Streuvels, AMVC-Letterenhuis, B708/B1, 71606/15b. [terug]
  • 37. Verhaal uit Lenteleven. [terug]
  • 38. Schemel is het hoofdpersonage uit ′Groeikracht′. [terug]
  • 39. ′Groeikracht′ en ′Zomerland′ handelen over de 'clash' tussen de families Knudde en Schemel. [terug]
  • 40. Brief, 1/6/1899, Stijn Streuvels aan Emmanel De Bom, AMVC-Letterenhuis, S935 / B1, 60960/128. [terug]
  • 41. Brief, 14/5/1900, Emmanuel De Bom aan Stijn Streuvels, AMVC-Letterenhuis, B708/B1, 71606/128a. [terug]
  • 42. Brief, 19/2/1899, Emmanuel De Bom aan Stijn Streuvels, AMVC-Letterenhuis, B708/B1, 71606/87b. [terug]
  • 43. Kathryn Smits werkt aan een deeluitgave van de deze correspondentie. Het betreft alle brieven tussen Streuvels en De Bom tussen 1900 en 1914 (verschijnt in 2003 bij DNB). Met dank aan prof. M. De Smedt (K. U. Leuven) en prof. A. M. Musschoot (U. Gent) voor enkele waardevolle opmerkingen bij deze bijdrage. [terug]

© 2003 Stijn Vanclooster & CTB.

This text is also published as Stijn Vanclooster, 'Het begin der historische opfrissing. De Kapel: artistieke beweging rond 1900' in: Edward Vanhoutte & Yves T'Sjoen (eds.), Epistolaria. Tekstgenetische studies. Antwerpen: AMVC, 2003, p. 113-139.